Naar aanleiding van een onderzoek van de Europese Commissie naar de bijzondere belastingregels die in de lidstaten gelden voor overheidsondernemingen, heeft Nederland de Wet VPB 1969 aangepast in die zin dat overheidsondernemingen met ingang van 1 januari 2016 op dezelfde wijze VPB-plichtig zijn als particuliere ondernemingen. Hierbij is echter onder andere een uitzondering gemaakt voor Nederlandse zeehavens, zoals Groningen Seaports. Volgens de EC vormt de VPB-vrijstelling voor de Nederlandse publieke zeehavens onverenigbare staatssteun met de interne markt en moet deze worden afgeschaft. Groningen Seaports gaat hiertegen in beroep, en wijst er daarbij op dat de concurrerende Franse, Belgische en Duitse zeehavens een VPB-vrijstelling genieten.
Het Gerecht oordeelt dat de belastingregelingen die gelden voor de Franse, Belgische en Duitse zeehavens verschillen van die welke geldt voor de Nederlandse publieke zeehavens. Volgens het Gerecht is er derhalve geen sprake van gelijke gevallen, en kan de EC niet worden verweten dat zij vergelijkbare situaties verschillend behandelt. Het Gerecht overweegt daarbij dat de Franse zeehavens geen volledige VPB-vrijstelling genieten. Voor de Belgische zeehavens geldt dat zij weliswaar niet zijn onderworpen aan de VPB, maar wel aan de rechtspersonenbelasting. De Duitse regeling tenslotte is volgens het Gerecht veel complexer dan die welke van toepassing is op de Nederlandse publieke zeehavens. Het Gerecht verwerpt het beroep van Groningen Seaports.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 107
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 6c
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Instantie: Gerecht van de Europese Unie
Editie: 1 juni