Belanghebbende (stichting X) wordt bij testament van A in het leven geroepen. Belanghebbende verleent financiële hulp aan instellingen die evangelisatie ten doel hebben. Aan belanghebbende worden een boerderij met schuren, erf, tuin en grasland gelegateerd. Tevens is aan belanghebbende een bedrag van € 200.000 gelegateerd om de exploitatie- en beheerskosten van de boerderij te voldoen. A heeft het persoonlijk recht van gebruik en bewoning aan haar pleegzoon (D) en diens echtgenote gelegateerd. Naar aanleiding van het overlijden van A legt de inspecteur een aanslag successierecht van € 185.872, naar een verkrijging van € 342.421, op aan belanghebbende. Belanghebbende stelt dat ze een algemeen nut beogende instelling is en recht heeft op toepassing van het tarief van 8%. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende met de feitelijk door haar verrichte werkzaamheden voor ten minste 50% het algemene nut dient. De rechtbank overweegt hierbij dat het feit dat de boerderij ter beschikking staat aan D niet een werkzaamheid van belanghebbende is, maar voortvloeit uit het testament van A. De rechtbank berekent het verschuldigde successierecht op € 19.323.
Hof Arnhem bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof is het oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof geeft verder nog aan dat de lasten die A in haar testament aan belanghebbende heeft opgelegd, niet kwalificeren als een opdracht in de zin van de slotbepaling van art. 24 lid 4 SW. Volgens het hof ziet deze bepaling namelijk uitsluitend op zogenoemde onpersoonlijke lasten. Hiervan is volgens het hof geen sprake. Het gelijk is aan belanghebbende.