Eiseres X, een Stichting voor Christelijk Primair Onderwijs, biedt primair onderwijs aan. Daarnaast detacheert zij onderwijzend personeel. Voor deze laatste activiteiten is X aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. X richt in het jaar 2012 A bv op. A bv heeft (tijdelijk) onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel in dienst. Zij stelt dit onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel (tijdelijk) tegen vergoeding ter beschikking aan X en aan andere onderwijsinstellingen die aangesloten zijn bij G. Vanaf de oprichting tot 1 juni 2014 hield X 70% van de aandelen in A bv. De overige aandelen waren in handen van de overige bij G aangesloten onderwijsinstellingen. Vanaf 1 juni 2014 hield X 72% van de aandelen. In het jaar 2013 heeft A bv 27,2 % van haar opbrengsten behaald uit het ter beschikking stellen van personeel aan X. De overige opbrengsten zijn behaald met het ter beschikking stellen van personeel aan de andere bij G aangesloten onderwijsinstellingen. In geschil is of X en A bv een fiscale eenheid kunnen vormen voor de omzetbelasting. In beroep is niet meer in geschil dat beide betrokken partijen ondernemers voor de omzetbelasting zijn en dat sprake is van financiële en organisatorische verwevenheid. Alleen de economische verwevenheid is in geschil.
Rechtbank Gelderland sluit zich aan bij de redenering van partijen dat X deels economische activiteiten verricht en deels niet-economische activiteiten. De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad 11 oktober 2013, BNB 2014/7, af dat voor economische verwevenheid voldoende is dat sprake is van onderling niet-verwaarloosbare economische betrekkingen tussen de partijen die een fiscale eenheid willen vormen. Anders dan de inspecteur betoogt, geldt niet de eis van een gemeenschappelijke klantenkring en ook niet de eis dat sprake moet zijn van een zelfde economisch doel. Aangezien vaststaat dat A bv 27,2% van haar opbrengsten heeft behaald met het ter beschikking stellen van onderwijspersoneel aan X, is volgens de rechtbank sprake van zulke niet-verwaarloosbare economische betrekkingen. Dit brengt mee dat aan het vereiste van economische verwevenheid is voldaan. Niet van belang is dat de prestaties van A bv zijn verricht ten behoeve van het gedeelte van X dat niet-economische activiteiten verricht. Het beroep van X is gegrond. X en A bv worden met ingang van 1 januari 2013 als één ondernemer voor de omzetbelasting worden aangemerkt.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 28 december