Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het forfaitaire stelsel van box 3 als zodanig niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar de jurisprudentie van de Hoge Raad.

X dient voor de jaren 2012 - 2014 IB-aangiften in. Naast zijn inkomen uit werk en woning geeft X ook box 3-vermogen aan. X is van mening dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het forfaitaire stelsel van box 3 als zodanig niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016, nr. 14/05020, (V-N 2016/31.12). Gezien dit arrest is er volgens de rechtbank geen sprake van een situatie waarin gedurende een lange reeks van jaren met dergelijke beleggingen een reëel rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar zou zijn. Verder wijst de rechtbank er op dat de regelgeving per 1 januari 2017 is aangepast, om tegemoet te komen aan bezwaren tegen de hoogte van het bij invoering van de Wet IB 2001 vastgestelde forfaitair rendement. Ook maakt X volgens de rechtbank niet aannemelijk dat er voor hem sprake is van een individuele buitensporige last.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 1 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen