Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het verstrekken van de leningen niet past binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming en dat dit evenmin heeft plaatsgevonden met het doel om met de schuldenaar een nieuwe - gezamenlijke - onderneming op te starten.

De heer X exploiteert in vof-verband met zijn echtgenote een grondverzetbedrijf annex (agrarische) loonwerk. Het belang van X in de vof is 65% en die van de echtgenote 35%. Vanaf 2009 bestaan de werkzaamheden vooral uit het bestrijden van kolenstof in de haven van Amsterdam, waartoe tractors met sproeiwagens worden gebruikt. In 2010 wordt X benaderd door een oude zakenrelatie van zijn vader, die op dat moment actief is in de LED-verlichting. Door de bankencrisis is de bouwmarkt ingestort, waardoor er liquiditeitsproblemen zijn. In totaal leent de vof daarom € 250.000 uit tegen 6% rente. Desondanks volgt een faillissement, dat in 2015 wordt opgeheven wegens gebrek aan baten. In geschil is of X de vordering terecht tot zijn ondernemingsvermogen rekent en door hem in 2011 en 2014 is afgewaardeerd.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het door X verstrekken van de leningen niet past binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming en dat dit evenmin heeft plaatsgevonden met het doel om met de schuldenaar een nieuwe - gezamenlijke - onderneming op te starten. Er is namelijk afgesproken dat de samenwerking pas zou worden geformaliseerd als de LED-activiteiten weer winstgevend zouden zijn. De daartoe opgestelde intentieverklaring was dus geen verplichting (vgl. HR 18 oktober 2002, 37.638, V-N 2002/52.11). De afwaarderingen zijn terecht door de inspecteur gecorrigeerd. De beroepen van X zijn ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Verbintenissenrecht

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 25 maart

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen