Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de hoogte van de bijstandsuitkering niet onmiddellijk afhankelijk is van het verrichten van arbeid door mevrouw X in het kader van haar reïntegratie.

Mevrouw X heeft een bijstandsuitkering. In haar IB-aangifte over 2012 geeft X de uitkering aan als loon uit tegenwoordige arbeid. In het kader van haar reïntegratie heeft X namelijk verplicht deelgenomen aan het Trajectplan Arbeidstoeleiding en in dat kader zijn werkzaamheden verricht bij een productiebedrijf. In geschil is of de inspecteur de uitkering terecht als inkomsten uit vroegere arbeid aanmerkt, zodat X geen recht heeft op de arbeidskorting en combinatiekorting. Volgens Rechtbank Den Haag is de uitkering geen onmiddellijke tegenprestatie voor het verrichten van arbeid en stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de hoogte van de uitkering niet onmiddellijk afhankelijk is van het verrichten van arbeid voor het specifieke bedrijf waar X heeft gewerkt. Haar uitkering is dus niet de onmiddellijke tegenprestatie daarvoor. X miskent dat de uitkering niet alleen wordt verlaagd als zij weigert inspanningen te verrichten die haar positie op de arbeidsmarkt verbeteren, maar ook als zij zich niet houdt aan één van de andere verplichtingen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. X beroept zich vergeefs op het gelijkheidsbeginsel, aangezien haar collega's zonder uitkering loon ontvangen als onmiddellijke tegenprestatie voor het door hen verrichte werk (zie HR 28 januari 2005, nr. 40.045, V-N 2005/8.8). Het maakt ook niet uit dat de heffingskortingen de arbeidsparticipatie moeten bevorderen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 8.1

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Wet inkomstenbelasting 2001 8.11

Wet op de loonbelasting 1964 34

Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 24 oktober

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen