Hof Den Haag oordeelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege betaling van een eerdere aanslag IB/PVV 2014 al beschikte over het te betalen belastingbedrag.

Op 23-05-2015 is de aanslag IB/PVV 2014 conform de aangifte van X vastgesteld naar een te betalen bedrag van € 473. Op 25-08-2020 is de aanslag IB/PVV 2017 conform de aangifte van X vastgesteld, uitgaande van een verzamelinkomen van -/- € 1.841. Op dezelfde datum doet X een herziene aangifte IB/PVV 2017, waarin het verlies uit werk en woning is vastgesteld op nihil. Op 02-09-2020 is een verminderingsbeschikking carry back IB/PVV aan X gegeven, gebaseerd op de overeenkomstig de oorspronkelijke aangifte opgelegde aanslag IB/PVV 2017. De verminderingsbeschikking leidde tot een teruggaaf van € 668. Als gevolg van de herziene aangifte is op 10-11-2020 een navorderingsaanslag carry back IB/PVV 2014 opgelegd die leidde tot een te betalen bedrag van € 668 en € 138 aan belastingrente met betrekking tot de periode 01-06-2015 t/m 10-12-2020. In geschil is of terecht belastingrechte in rekening is gebracht.

Hof Den Haag oordeelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege betaling van een eerdere aanslag IB/PVV 2014 al beschikte over het te betalen belastingbedrag. De inspecteur wijst ter zitting op HR 18 november 2022, 21/00170, V-N 2022/51.16 en HR 23 december 2022, 2022/00700, V-N 2023/2.19. Volgens hem is deze zaak daarmee vergelijkbaar en dus moet de uitspraak van de rechtbank, die in overeenstemming is met de arresten van de Hoge Raad, worden bevestigd. Het hof oordeelt overeenkomstig. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fc

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 11 mei

64

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen