De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven oordeelt dat niet is gebleken dat de Belastingdienst zich ten aanzien van verzoeker onzorgvuldig of onredelijk heeft opgesteld.

Kamerstukken II 2012/13, 33417, nr. 44  

Verzoeker is mede-eigenaar van gebouwde onroerende zaken op een landgoed. Het betreft een Natuurschoonwet-lichaam. In 2010 verzoekt verzoeker om toepassing van de hardheidsclausule. Hij vindt de box 3-heffing onbillijk. De Staatssecretaris van Financiën wijst het verzoek af omdat de vrijstelling van art. 5.7 Wet IB 2001 niet van toepassing is. Verzoeker stelt dat de transparantiebepaling van art. 10.9 Wet IB 2001 met ingang van 2005 in zijn nadeel werkt. Hij verwijst naar een parlementaire toezegging bij de Wet IB 1964. Volgens de staatssecretaris kan het niet zo zijn dat de transparantiebepaling die bij verzoeker al sinds de oprichting van zijn natuurschoonwet-bv in 1970 van toepassing is, buiten werking kan worden gesteld met een beroep op de toezegging op het moment dat deze voor verzoeker nadelig wordt. Volgens de staatssecretaris kon verzoeker bij de belastingherziening 2001 opnieuw een beroep doen op de genoemde toezegging. Uit coulance heeft geen navordering over de jaren 2001 tot en met 2004 plaatsgehad, op voorwaarde dat vanaf 2005 de juiste aangiften zouden worden gedaan. De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven oordeelt dat niet is gebleken dat de Belastingdienst zich ten aanzien van verzoeker onzorgvuldig of onredelijk heeft opgesteld.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 4 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen