Belanghebbende, X , toetst bij het betalen van de parkeerbelasting een onjuist kenteken in. Het betaalbewijs met daarop het ingevoerde kenteken legt X achter de voorruit van zijn auto. Na controle met een scanauto legt de heffingsambtenaar X een naheffingsaanslag parkeerbelasting op. In de uitspraak op bezwaar vernietigt de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag, maar weigert hij de gevraagde bezwaarkostenvergoeding. Dit omdat X het onjuiste kenteken heeft ingetoetst en de gemeente dus geen onrechtmatigheid kan worden verweten als bedoeld in art. 7:15 lid 2 Awb.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen recht bestaat op vergoeding van de kosten van bezwaar tegen een ten onrechte opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting als de herroeping van de naheffingsaanslag het gevolg is van het invoeren van een onjuist kenteken. De Hoge Raad stelt voorop dat de wijze van invoeren van het (juiste) kenteken in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2015 van de gemeente Amsterdam is vastgelegd. Aangezien X niet op de voorgeschreven wijze het kenteken heeft ingevoerd, is een naheffingsaanslag opgelegd. Er is geen recht op kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure omdat de herroeping van de naheffingsaanslag niet het gevolg is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, maar van de invoer van een onjuist kenteken door X. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 december