X doet in maart 2013 BPM-aangifte ter zake van de registratie van een ingevoerde personenauto. De datum van eerste toelating is 21 mei 2012. De auto heeft een CO2-uitstoot van 128 gram per km. De aangifte gaat uit van € 1419 als verschuldigde BPM. Deze is berekend op basis van de leeftijdskorting van art. 10 lid 2 Wet BPM 1992, de historische nieuwprijs van € 30.285 en de historische bruto-BPM met een CO2-uitstoot van 105 gram per km. In geschil is de naheffingsaanslag van € 1133. Volgens de inspecteur moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs volgens de koerslijst die ook is gebruikt voor de aangifte. Bij een bruto-BPM zoals berekend door de inspecteur met een CO2-uitstoot van 128 gram per km is de historische nieuwprijs volgens X echter € 32.453, waardoor de vermindering uitkomt op 67,57% van de bruto-BPM. Rechtbank Den Haag oordeelt dat voor de vermindering moet worden uitgegaan van de netto-catalogusprijs, de btw daarover en de bruto-BPM. Dit is conform het uiteindelijke standpunt van X. Bij een historische nieuwprijs van € 32.453 is de verschuldigde BPM € 2382 (€ 7.344 -/- € 4.962), zodat de naheffing wordt verminderd tot € 963 (€ 2382 -/- € 1419). X stelt vergeefs dat voor de leeftijdskorting ook rekening moet worden gehouden met de tijdspanne tussen het moment van aangifte en de registratie (conform het Besluit van 10 april 2006, nr. CPP2006/788M, Stc. nr. 75). Dit besluit was namelijk reeds ingetrokken. Voorts is X niet vergelijkbaar met 'artikel 8 vergunninghouders', aangezien niet is gebleken dat X voldoet aan alle aan deze vergunningshouders gestelde voorwaarden. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 13 maart