Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat belanghebbendes lening niet kwalificeert als eigenwoningschuld nu de leningsovereenkomst geen contractuele aflossingsverplichting kent.

X sluit op 24 augustus 2015 bij haar vader een lening voor de eigen woning. De aflossing van de hoofdsom van € 195.000 wordt in onderling overleg met elkaar afgestemd. X trekt in haar aangifte IB/PVV 2015 en 2016 de rente af. Volgens de aangifte bedraagt de eigenwoningschuld eind 2015 en eind 2016 € 195.000. De inspecteur legt de aanslag IB/PVV 2015 conform de aangifte op. Voor 2016 accepteert de inspecteur de aftrek niet. Over 2015 legt hij vervolgens een navorderingsaanslag op. De inspecteur meent dat er geen sprake is van een eigenwoningschuld. In geschil is of de lening kwalificeert als eigenwoningschuld. Voorts is in geschil of de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de lening niet kwalificeert als eigenwoningschuld en dat de inspecteur mag navorderen. De lening kwalificeert niet als eigenwoningschuld nu er geen contractuele verplichting tot aflossing is opgenomen in de leningsovereenkomst. Voor wat betreft de navordering mocht de inspecteur uitgaan van de juistheid van de aangifte IB/PVV 2015. Van een ambtelijk verzuim is volgens de rechtbank geen sprake. De inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Lees ook het thema Eigenwoningregeling en de berichten Houd rekening met de fiscale grenzen van een familieleningFiscus scherp op onzakelijke opzetjes familielening en Beleid en uitvoering familiebank openbaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Wet inkomstenbelasting 2001 3.120

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 13 oktober

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen