Erflater, de heer H, overlijdt op 14 juni 1982. H woont op dat moment in Nederland. Mevrouw X (belanghebbende) is als zijn echtgenote voor één kwart gerechtigd tot de nalatenschap. Begin 2012 meldt X aan de Belastingdienst dat H bij zijn overlijden beschikte over buitenlands vermogen. Dit vermogen bestond uit een belang in een Indonesisch concern en uit banktegoeden. In geschil is of in 2014 terecht een navorderingsaanslag successierecht is opgelegd naar een belastbare verkrijging van f 30.077.561 (€ 13.648.602). Volgens Rechtbank Noord-Holland is de mogelijkheid tot navorderen al in 1994 vervallen. Vanaf 8 juni 1991 is de verlengde navorderingstermijn voor in het buitenland gehouden of opgekomen vermogensbestanddelen namelijk twaalf jaren. De nieuwe onbeperkte mogelijkheid tot navorderen geldt alleen voor gevallen waarin op 1 januari 2012, zijnde de inwerkingtreding van art. 66 lid 3 SW 1956, nog navordering mogelijk was. Hof Amsterdam bevestigt dat de bevoegdheid tot navordering al in 1994 is verjaard, ervan uitgaande dat de akte van overlijden in 1982 is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. De Staatssecretaris van Financiën stelt in cassatie dat het tot 1 januari 1985 geldende art. 66 SW 1956 van toepassing is gebleven op overlijdensgevallen van vóór 1 januari 1985 en dat latere wetswijzigingen daar niet aan afdoen. Daarom is navordering nog steeds mogelijk tot vijf jaar na de datum waarop de inspecteur op de hoogte komt van de onjuistheid of onvolledigheid van de aangifte.
De Hoge Raad oordeelt dat geen navordering van successierecht meer mogelijk is over nalatenschappen van vóór 1985. Het oude art. 66 SW 1956 is namelijk met ingang van 8 juni 1991 vervangen en is dus niet meer van kracht. Dit volgt specifiek uit art. 5 van de Wet algemene bepalingen, waarin is bepaald dat een wet door een latere wet haar kracht kan verliezen. Als de wetgever in het overgangsrecht vanaf 8 juni 1991 eerbiedigende werking had willen opnemen voor het onbeperkt kunnen navorderen met betrekking tot nalatenschappen van vóór 1 januari 1985, dan had dit expliciet vermeld moeten worden. Nu dit niet is gebeurd, kan er vanuit worden gegaan dat dit niet de intentie van de wetgever is geweest. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 26 februari