Belanghebbende, X, is houdster van een inrichting tot het verwerken van afvalstoffen. Zij doet op 30 januari 2012 aangifte afvalstoffenbelasting over het tijdvak december 2011. Het hof oordeelt dat X geen recht heeft op extra teruggaaf op grond van de overgangsregeling bij de afschaffing van de afvalstoffenbelasting. Het gaat hier namelijk om brandbare afvalstoffen die door X zijn gestort. Die stoffen vallen buiten het bereik van de overgangsregeling. Hieraan doet niet af dat de afvalstoffen in een afgescheiden compartiment zijn opgeslagen en apart zijn geadministreerd in de boekhouding.
De Hoge Raad oordeelt in navolging van Hof Arnhem-Leeuwarden dat X geen aanspraak maakt op teruggaaf van afvalstoffenbelasting. De Hoge Raad verwerpt de opvatting van X dat reeds uit het apart administreren en het apart in een inrichting opslaan van afvalstoffen volgt dat is voldaan aan de in de overgangsregeling gestelde voorwaarden. Met deze omstandigheden hoeft immers nog niet vast te staan dat de afvalstoffen na binnenkomst in een inrichting bestemd zijn geweest en gebleven om de desbetreffende inrichting te verlaten met het oog op nuttige toepassing, hergebruik of verbranding. Ook verder geeft het oordeel van het hof dat X geen recht heeft op teruggaaf geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en is het verder feitelijk zodat het in zoverre in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de afschaffing van de afvalstoffenbelasting en de invoering van de overgangsregeling geen strijd oplevert met art. 1 EP. Het cassatieberoep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet belastingen op milieugrondslag 27