Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat voor de vaststelling van een immateriëleschadevergoeding de redelijke termijn voor behandeling in drie instanties niet is overschreden.

X maakt bezwaar tegen een aanslag parkeerbelasting. Dat bezwaar wordt afgewezen. X gaat in beroep, waarop de rechtbank de aanslag vernietigt en de heffingsambtenaar opdraagt een nieuw besluit te nemen. Tegen dat nieuwe besluit komt X weer in bezwaar en beroep en hoger beroep bij het hof. Het hof wijst de zaak weer terug naar de rechtbank. X doet een beroep op overschrijding van de redelijke behandeltermijn en vraagt om een immateriëleschadevergoeding.

Rechtbank Oost-Brabant stelt vast de behandeling 5 jaar en acht maanden in beslag heeft genomen. De rechtbank oordeelt – langs de lijnen van de Hoge Raad en een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant – dat in casu voor de vaststelling van een immateriëleschadevergoeding de redelijke termijn voor behandeling in drie instanties met terugwijzingen niet is overschreden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 31 januari

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen