Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat het binnenvaartschip wordt geëxploiteerd voor rekening en risico van haar echtgenoot en dat de zetel van zijn onderneming niet buiten Nederland is gelegen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Mevrouw X (belanghebbende) werkt in 2006 als stuurvrouw op het binnenvaartschip dat eigendom is van haar echtgenoot, de heer Y. Zij hebben twee kinderen. Het gezin woont in Nederland. X is in dienstbetrekking bij de in Luxemburg gevestigde B sa. Volgens Rechtbank 's-Gravenhage is X in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. X beroept zich als rijnvarende vergeefs op de in Luxemburg afgegeven E106-verklaring. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Gravenhage (MK I, 13 november 2012, BK-11/00858, V-N 2013/15.1.3) oordeelt dat het schip wordt geëxploiteerd voor rekening en risico van Y en dat de zetel van zijn onderneming niet buiten Nederland is gelegen (HR 9 december 2011, nr. 10/03927, V-N 2011/66.17). X stelt vergeefs dat de Minister van Financiën welbewust het standpunt heeft ingenomen dat de zetel van de onderneming van Y in de periode 2004 t/m 2009 in Duitsland is gelegen. In de bewuste brief staat namelijk dat Nederland slechts terugtreedt bij effectieve dubbele belastingheffing, in de zin van een daadwerkelijke dubbele belastingbetalingsverplichting. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen