Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ouderenkorting volgens het wettelijke systeem niet kan worden uitbetaald. De dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wordt verhoogd tot het maximum van € 1442.

X is geboren in 1945 en doet samen haar echtgenoot IB-aangifte over 2017 tot en met 2019. In geschil is of aan X als minstverdienende partner de ouderenkorting moet worden uitbetaald en de hoogte van de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, die door de inspecteur is vastgesteld op € 777.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ouderenkorting niet kan worden uitbetaald. Uit het systeem van de wet volgt dat de verschuldigde IB/PVV eerst wordt verrekend met de algemene heffingskorting en daarna met eventuele andere heffingskortingen. Alleen als X zelf onvoldoende inkomen heeft om de algemene heffingskorting volledig te benutten, dan kan die korting aan haar worden uitbetaald. X claimt vergeefs dat de dwangsom voor ieder jaar afzonderlijk moet worden vastgesteld. Vanwege de samenhang is voor alle jaren terecht slechts één dwangsom toegekend. Conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur wordt deze wel verhoogd tot het maximum van € 1.442.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Wet inkomstenbelasting 2001 8.9

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 8 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

471

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen