De Hoge Raad oordeelt dat er geen beperkingen zijn aan de bevoegdheid van de inspecteur om accijns na te heffen bij een vergunninghouder van een agp die ten onrechte accijns in mindering heeft gebracht. Naheffing kan dus ook plaatsvinden als de vergunninghouder te goede trouw meende dat al eerder accijns was voldaan.

Belanghebbende, X bv, handelt in alcoholhoudende producten. Zij heeft een vergunning om deze accijnsvrij op te slaan in een accijnsgoederenplaats (hierna: agp). De inspecteur legt een naheffingsaanslag accijns met boete op omdat X bv ten onrechte accijns in mindering heeft gebracht op door haar verschuldigde accijns. Hof Den Haag vernietigt de naheffingsaanslag en boete – kort gezegd - omdat X bv niet wist dat de facturen die betrekking hebben op de afgetrokken accijns vals waren.

De Hoge Raad oordeelt dat er geen beperkingen zijn aan de bevoegdheid van de inspecteur om accijns na te heffen bij een vergunninghouder van een agp die ten onrechte accijns in mindering heeft gebracht. Naheffing kan dus ook plaatsvinden als de vergunninghouder te goede trouw meende dat al eerder accijns was voldaan. Dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en als gevolg van accijnsfraude door een derde niet wist en ook niet kon weten dat voor de in zijn agp binnengebrachte accijnsgoederen niet eerder accijns was voldaan, doet niet ter zake. Het andersluidende oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad draait de vernietiging van de naheffingsaanslag accijns door het hof terug. Met X bv is de Hoge Raad van oordeel dat de boetebeschikking gelet op de toezegging van de inspecteur op zitting wel moet vervallen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam .

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Accijns en verbruiksbelastingen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 2 december

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen