De heffingsambtenaar stelt de waarde van een kantoorgebouw en een gezinsvervangend tehuis met meerdere paviljoens vast. Rechtbank Midden-Nederland vermindert beide waarden. De heffingsambtenaar komt in hoger beroep. In geschil is de WOZ-waarde en met name de vraag of de heffingsambtenaar de jongere bouwjaren en levensduurverlenging aannemelijk heeft gemaakt.
Hof Arnhem-Leeuwarden neemt de overwegingen van de rechtbank over. De heffingsambtenaar maakt het jongere bouwjaar niet aannemelijk. Niet in geschil is dat de beide onroerende zaken nog in gebruik zijn en dat geen plannen bestaan dat gebruik in de nabije toekomst te wijzigen. Voortgezet gebruik alleen is onvoldoende om tot levensduurverlenging te concluderen. Het hof acht het niet aannemelijk dat, voor zover de aanwijzing tot kernlocatie leidt tot een intensiever gebruik van de onroerende zaken, dit een verlenging van de levensduur aannemelijk zou maken. Dat de heffingsambtenaar niet beschikt over de oorspronkelijke bouwtekeningen moet voor zijn rekening en risico blijven. Er is daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat er met betrekking tot beide panden werkzaamheden zijn uitgevoerd die de basis kunnen vormen voor een verlenging van de levensduur. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17