Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de inbrengwaarde van het bedrijfspand op 1 januari 2001 € 2,4 mln is. Aan de taxatie uit 2002 die X inbrengt komt geen waarde toe aangezien deze taxatie uitgaat van een waarde leeg en vrij van huur, terwijl het pand werd verhuurd.

Belanghebbende, X, houdt een (in)direct a.b. in A bv. A bv huurt een bedrijfspand van maatschap Y. De maten van Y zijn X (50%) en zijn broer (50%). In zijn IB-aangiften 2001 - 2014 hanteert X een inbrengwaarde van € 1,5 mln voor het bedrijfspand in verband met de TBS-regeling. Dit op basis van de historische kostprijs. In 2015 verkoopt X de aandelen A bv. In zijn IB-aangifte hanteert X een waarde voor het bedrijfspand per 1 januari 2001 van € 2,4 mln, de waarde in het economische verkeer. De inspecteur corrigeert de aangifte en blijft bij de waarde die X steeds in zijn aangiften heeft gebruikt: € 1,5 mln.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de inbrengwaarde van het bedrijfspand op 1 januari 2001 € 2,4 mln is. Aan de taxatie uit 2002 die X inbrengt komt geen waarde toe aangezien deze taxatie uitgaat van een waarde leeg en vrij van huur, terwijl het pand werd verhuurd. Voor de uit 2020 stammende taxatie geldt volgens de rechtbank dat deze geen inzicht biedt in hoe de taxateur tot de gehanteerde waarde is gekomen. Verder is de taxatie zeer summier en ontbreekt een onderbouwing van de getaxeerde waarde. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 27 februari

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen