X drijft een eenmanszaak. X en zijn echtgenote (de Combinatie) verhuren samen panden. Voor de BTW is slechts sprake van één ondernemer. Aan de Combinatie is in 1980 ten onrechte een tweede BTW-nummer toegekend voor de verhuuractiviteiten en pas per 1 juli 2018 ingetrokken.
In 2010 tot en met 2015 brengt de Combinatie in haar BTW-aangiften ten onrechte BTW in aftrek die betrekking heeft op BTW-vrijgestelde verhuur. Daarom heft de inspecteur de ten onrechte in aftrek gebrachte BTW na bij de Combinatie.
In 2017 legt de inspecteur aan X een eerste BTW-naheffingsaanslag op over 2012 tot en met 2015, inclusief een verzuimboete. Deze eerste BTW-naheffingsaanslag is tijdens de beroepsprocedure vernietigd, omdat de BTW volgens de inspecteur slechts van de Combinatie kan worden nageheven. In 2018 legt de inspecteur opnieuw een BTW-naheffingsaanslag op aan X over 2013 tot en met 2015.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat voor het opleggen van de tweede BTW-naheffingsaanslag aan X het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. X kan aan de motivering van de vernietiging van de eerdere BTW-naheffingsaanslag het vertrouwen ontlenen dat geen BTW-naheffingsaanslag volgt over 2013 tot en met 2015.
Omdat de Combinatie kwalificeert als degene aan wie BTW-teruggaaf is verleend, kan de inspecteur de ten onrechte terug ontvangen BTW op die naam naheffen. De daarbij opgelegde verzuimboete blijft in stand, omdat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld en evenmin van een pleitbaar standpunt. De boete wordt verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. X ontvangt een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 8 juni