Hof Den Haag oordeelt dat de woning en de kantoorruimte van belanghebbende zelfstandige gebouwen zijn en niet als één eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 kunnen worden aangemerkt
X heeft sinds 1997 een woning. Behalve de sauna, de badkamer en de ruimte voor de wasmachine en cv-ruimte verhuurt X het souterrain en de tussenverdieping als kantoorruimte aan X' vennootschap E bv. Vanaf 2014 biedt X deze kantoorruimte te huur aan. X verhuurt die uiteindelijk vanaf 1 juni 2014 als woning aan derden. X merkt in 2014 het geheel aan als eigen woning. De inspecteur accepteert 60% van de woning als eigen woning. De overige 40% rekent hij toe aan box 3. In geschil is of de inspecteur terecht niet meer dan 60% van de onroerende zaak in aanmerking heeft genomen als eigen woning.
Hof Den Haag oordeelt dat de woning en de kantoorruimte zelfstandige gebouwen zijn en niet als één eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 kunnen worden aangemerkt. De omstandigheid dat de kantoorruimte niet over een afzonderlijke cv-ketel beschikt doet aan dit oordeel niet af, te meer niet omdat de kantoorruimte over een eigen tussenmeter beschikt. Aangezien de kantoorruimte een zelfstandig gebouw is, kan de kamerverhuurvrijstelling niet van toepassing zijn. X' hoger beroep is ongegrond.
Lees ook het thema Fiscale aspecten vermogensetikettering.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111