Belanghebbende, X bv, doet in de jaren 2008 en 2009 bij haar aangiften omzetbelasting zestien verzoeken om teruggaaf. Als de inspecteur geen beschikkingen neemt op de teruggaafverzoeken, stelt X bv beroep in bij Rechtbank Arnhem wegens het niet-nemen van een besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hof Arnhem oordeelt dat het beroep bij rechtbank niet-ontvankelijk is, aangezien X bv niet heeft voldaan aan de eis die art. 6:12 lid 2 Awb stelt, te weten: de inspecteur in gebreke te stellen voordat beroep wordt ingesteld. Het hof oordeelt dat de civiele kort gedingprocedure die X bv heeft gevoerd niet als een zodanige ingebrekestelling kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt, anders dan Hof Arnhem, dat de dagvaarding door X bv van de Staat, onder toevoeging van de inspecteur, heeft te gelden als mededeling aan de inspecteur. De beslissing van de rechtbank om het standpunt van X bv te volgen dat na de dagvaarding geen ingebrekestelling meer nodig is (art. 6:12 lid 3 Awb), geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en berust voor het overige op een onomstreden waardering van de feiten van het onderhavige geval. Het hof is volgens de Hoge Raad ten onrechte ambtshalve afgeweken van de oordelen van de rechtbank over de ontvankelijkheid van de beroepen, nu die oordelen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, de feitelijke grondslag daarvan in hoger beroep niet is bestreden en het hof zelf geen feiten heeft vastgesteld waarmee die beslissing onverenigbaar zou zijn. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond en verwijst het geding naar Hof 's-Hertogenbosch voor een verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:2
Algemene wet bestuursrecht 6:12