X is een naar Noors recht opgerichte stichting en aldaar statutair/feitelijk gevestigd. X heeft een vestiging in Nederland en ontvangt subsidie uit Noorwegen. In 2007 zijn zowel aan Nederlandse als aan Noorse btw-ondernemers bedragen in rekening gebracht. In juni 2008 is een btw-teruggaafverzoek ingediend over 2007. In geschil is of X btw-ondernemer is, als publiekrechtelijk lichaam is aan te merken, beschikt over een vaste inrichting in Nederland, en of het btw-teruggaafverzoek tijdig is gedaan. Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat X ondernemer is voor de omzetbelasting en voorts dat zij een vaste inrichting in Nederland heeft van waaruit zij aan de heffing van omzetbelasting onderworpen prestaties verricht. X was gehouden overeenkomstig artikel 33, lid 1 Wet OB 1968 in samenhang met artikel 14 Wet OB 1968 aangifte te doen. De btw-teruggaaf had verwerkt moeten worden in de reguliere aangifte van de vaste inrichting. Uiterlijk één maand na afloop van het kalenderjaar 2007 en niet in juni 2008. X komt in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat het hof met juistheid heeft geoordeeld dat X haar recht op teruggaaf geldend had moeten maken in een aangifte op de voet van artikel 14 Wet OB 1968 en 19 AWR. Anders dan het hof kennelijk heeft aangenomen is het door X op de voet van artikel 33, lid 3, van de Wet OB 1968 en de Dertiende richtlijn ingediende verzoek om teruggaaf niet aan te merken als zo'n aangifte. Daarvoor is immers vereist dat men reeds als ondernemer voor de heffing omzetbelasting is geregistreerd. X kon haar recht op teruggaaf niet geldend maken door toepassing van artikel 170 van BTW-richtlijn 2006 in samenhang gelezen met de Dertiende richtlijn en door, zoals zij heeft gedaan, aangifte te doen op de voet van artikel 33, leden 2 en 3 van Wet OB 1968. Het hof heeft dus, wat er zij van de gebezigde gronden, met juistheid geoordeeld dat de inspecteur het verzoek om teruggaaf terecht heeft afgewezen. De Hoge Raad merkt het volgende op. Het staat vast dat X in haar bezwaarschrift tegen de beschikking waarin de teruggaaf van omzetbelasting is afgewezen, heeft verzocht om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting voor (onder andere) het jaar 2007. Dit brengt mee dat, indien hij dit nog niet heeft gedaan, de inspecteur X alsnog dient uit te nodigen tot het doen van aangiften omzetbelasting over het jaar 2007. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 33
Wet op de omzetbelasting 1968 14
Algemene wet inzake rijksbelastingen 19