Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de onderneming niet is gestaakt, maar is voortgezet door de zus en gedeeltelijk geruisloos kan worden doorgeschoven.

Broer en zus hebben een akkerbouwbedrijf in de vorm van een V.O.F. De broer verricht de werkzaamheden op het land, samen met loonwerkers. De zus doet de administratieve werkzaamheden en neemt mede alle ondernemingsbeslissingen. In de periode 2013 - 2016 bedraagt de winst tussen de € 8.600 en € 19.960. Op 26 februari 2016 overlijdt de broer. De zus erft het V.O.F.-aandeel. De werkzaamheden op het land worden daarna geheel door loonwerkers uitgevoerd. In de aangifte van de broer wordt een beroep gedaan op de doorschuiffaciliteit van art. 3.62 Wet IB 2001. De inspecteur vindt dat door het overlijden van de broer de onderneming van de broer en van de zus is gestaakt en past de doorschuiffaciliteit niet toe.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van een onderneming het niet relevant is wie exact welke werkzaamheden binnen het bedrijf verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat tot het overlijden van de broer sprake was van een onderneming. Volgens de rechtbank is nog steeds sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. De risico’s die gelopen worden zijn van een andere orde dan de risico’s die bijvoorbeeld samenhangen met het verpachten van de grond aan een derde. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslag door de doorschuiffaciliteit van art. 3.62 Wet IB 2001 alsnog toe te passen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.62

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 23 mei

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen