Het HvJ EU oordeelt dat PPG Holdings bv het recht heeft om de btw die zij heeft betaald ter zake van prestaties voor het beheer en de bedrijfsvoering van haar pensioenfonds in aftrek te brengen.

Tot 2005 maakt P bv voor de btw deel uit van belanghebbende, PPG Holdings bv. P bv heeft overeenkomsten gesloten met diverse dienstverleners over de werkzaamheden, zoals het vermogensbeheer en de administratie van de pensioenen, voor het Pensioenfonds van de werknemers van P bv. P bv heeft deze kosten voor haar rekening genomen en niet doorberekend aan het Pensioenfonds. PPG Holdings bv brengt de door de dienstverleners in rekening gebrachte btw in aftrek. De inspecteur is echter van mening dat PPG Holdings bv de btw niet in aftrek kan brengen en legt een btw-naheffingsaanslag op. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat PPG Holdings bv niet de afnemer van de prestaties is. Volgens de rechtbank zijn alle diensten namelijk verricht voor het Pensioenfonds. PPG Holdings bv heeft op grond van art. 15 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968 dan ook geen recht op aftrek van de voorbelasting omdat deze niet aan haar in rekening is gebracht voor aan haar verleende diensten. Verder oordeelt de rechtbank nog dat de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel i ten derde Wet OB 1968 niet van toepassing is, omdat het Pensioenfonds geen beleggingsfonds is. De btw-naheffingsaanslag is volgens de rechtbank terecht aan PPG Holdings bv opgelegd. Hof Leeuwarden oordeelt dat er onduidelijkheden zijn over de uitleg van de Europese wetgeving waarop PPG Holdings bv en de inspecteur zich beroepen. Het hof besluit daarom twee prejudiciële vragen te stellen.

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat PPG Holdings bv het recht heeft om de btw die zij heeft betaald ter zake van prestaties voor het beheer en de bedrijfsvoering van haar pensioenfonds in aftrek te brengen. Het HvJ EU overweegt hierbij dat PPG Holdings bv een pensioenfonds heeft opgericht in de vorm van een juridisch en fiscaal afgescheiden entiteit, om de pensioenrechten van zijn werknemers en gewezen werknemers zeker te stellen. Verder merkt het HvJ EU nog op dat uit het geheel van de omstandigheden van de betrokken transacties een rechtstreeks en onmiddellijk verband naar voren moet komen.

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Wet op de omzetbelasting 1968 11

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 8 november

41

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen