Volgens Hof Den Haag is Rijnvarende, X, premieplichtig in Nederland. De zetel van de exploitant van het schip waarop hij werkt is in Nederland gevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, woont in Nederland en werkt in het jaar 2012 in loondienst voor een Luxemburgse werkgever. X werkt aan boord van een in Nederland geregistreerd tankschip dat eigendom is van de in Nederland gevestigde Y bv. Voor het schip is in het jaar 2008 een Rijnvaartverklaring afgegeven aan Y bv. Op deze verklaring en ook op de herziene Rijnvaartakte van juni 2014 is Y bv als eigenaar vermeld. Er is geen exploitant van het schip weergegeven. In geschil is of X in het jaar 2012 vrijgesteld is van de premieheffing volksverzekeringen.

Volgens Hof Den Haag (V-N 2018/59.1.5) is Rijnvarende, X, premieplichtig in het land waar de zetel van de exploitant van het schip is gevestigd. Volgens vaste jurisprudentie mag, in het geval op de Rijnvaartverklaring geen exploitant is vermeld, ervan worden uitgegaan dat de eigenaar van het schip de exploitant is. X slaagt niet in het leveren van tegenbewijs. De zetel van Y bv bevindt zich in Nederland. X is dan in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 57

Algemene Ouderdomswet 6

Algemene Ouderdomswet 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen