Hof Den Haag oordeelt dat een schending van art. 7:4 Awb zich niet kan voordoen als in de bezwaarfase wordt afgezien van een hoorzitting.

X gaat in beroep tegen een WOZ-beschikking 2020 van de gemeente Den Haag. De gemachtigde van X en de heffingsambtenaar hebben voor het belastingjaar 2020 werkafspraken gemaakt, waarbij is overeengekomen dat voor de woningen geen hoorzitting wordt gehouden. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond. In hoger beroep is alleen nog in geschil of X recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar in bezwaar niet de gevraagde gegevens zou hebben verstrekt.

Hof Den Haag oordeelt dat een schending van art. 7:4 Awb zich niet kan voordoen als in de bezwaarfase wordt afgezien van een hoorzitting. Op grond van art. 7:4 lid 2 Awb is het bestuursorgaan verplicht het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende een week voorafgaand aan het hoorgesprek ter inzage te leggen. Voor de vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn de gemachtigde en de heffingsambtenaar overeengekomen dat bij een gegrond bezwaar voor de bezwaarfase in zijn geheel wordt uitgegaan van 1,5 punt. Uit de gemaakte werkafspraken volgt dat met de gekozen werkwijze is afgezien van het aan de hoorzitting gekoppelde inzagerecht. Derhalve kan van een schending van art. 7:4 Awb geen sprake zijn. Van schending van art. 40 Wet WOZ is evenmin sprake nu de heffingsambtenaar het WOZ-taxatieverslag heeft verstrekt en niet aannemelijk is dat X verder nog om aanvullende gegevens heeft verzocht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 40

Algemene wet bestuursrecht 7:4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 12 januari

70

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen