Hof Amsterdam oordeelt dat X de economische eigendom heeft verkregen van de onroerende zaken. Uit de akte kan namelijk geen andere conclusie volgen dan dat X daarbij de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen in de zin van art. 2 lid 2 WBR. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

A richt op 20 december 2018 Stichting X op en het fonds voor gemene rekening Y. Stichting X heeft onder andere als doel om te fungeren als beheerder en/of bewaarder van de bezittingen van fonds Y. A is eigenaar van diverse onroerende zaken. Op 31 december 2018 verkoopt en levert A de economische eigendom van een aantal onroerende zaken voor € 9,9 mln. aan X ten behoeve van het vermogen van fonds Y. In verband met deze economische eigendomsoverdracht legt de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan stichting X. Anders dan de inspecteur is stichting X van mening dat zij voor de heffing van overdrachtsbelasting niet de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen, onder meer omdat zij nimmer enig risico van waardeverandering met betrekking tot de onroerende zaken heeft gelopen.

Hof Amsterdam (V-N 2022/44.12) oordeelt dat stichting X de economische eigendom heeft verkregen van de onroerende zaken. Uit de akte kan namelijk geen andere conclusie volgen dan dat X de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen in de zin van art. 2 lid 2 Wet BRV 1970. Volgens het hof is het standpunt van X dat A, ondanks de overdracht, economisch eigenaar van de onroerende zaken is gebleven voor de Wet BRV 1970, omdat het risico op waardeveranderingen van de onroerende zaken door zijn participaties in fonds Y bij A is gebleven, onjuist. De economische eigendom en (daarmee) het risico op waardeveranderingen zijn wel degelijk op haar overgegaan bij de overdracht. Verder heeft X de overeenkomst in eigen naam gesloten en niet als vertegenwoordiger van (de participanten in) fonds Y. In de overdrachtsakte is immers uitdrukkelijk vermeld dat de economische eigendom van de onroerende zaken aan X wordt geleverd, waarbij zij in deze akte als ‘koper’ is aangeduid. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Lees ook het thema Onroerendezaakrechtspersonen in de overdrachtsbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 april

180

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen