Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht de informatiebeschikking rechtmatig nu X is blijven volharden informatie te verschaffen over zijn gerechtigdheid tot de Stiftung. Dit terwijl uit stukken die de inspecteur heeft overgelegd ondubbelzinnig blijkt dat X gerechtigde (oprichter) van de Stiftung is. De weigering van X is in strijd met art. 47 en art. 49 AWR.

De inspecteur vraagt bij X informatie op over diens vermoedelijke betrokkenheid bij een Liechtensteinse Stiftung. X antwoordt dat zijn geheugen hem op dit punt in de steek laat en hij niet beschikt over de gevraagde documenten. De inspecteur stuurt een vragenbrief die X op straffe van omkering van de bewijslast binnen vier weken moet beantwoorden. X reageert hierop door te schrijven dat hij in het geheel niets meer weet over zijn betrokkenheid bij een Stiftung en derhalve ook niet over de verzochte stukken beschikt. Hierna stelt de inspecteur X vragen over vermogenstoenamen in enkele aangiften. Als X de gevraagde informatie niet verstrekt kondigt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV aan over de jaren vanaf 1997 waarbij een vermogen ter zake van de Liechtensteinse Stiftung in aanmerking zal worden genomen van € 5.000.000 en een jaarlijks bedrag van € 200.000 aan rente-inkomsten. De inspecteur verzoekt X alsnog om binnen vier weken de informatie te verstrekken. Hierna stuurt de inspecteur stukken waaruit ondubbelzinnig de betrokkenheid van X bij de Stiftung blijkt. De inspecteur legt vervolgens navorderingsaanslagen IB/PVV (1998) en vermogensbelasting (1999) op met vergrijpboeten van 100%. Hierna oordeelt de voorzieningenrechter dat X openheid van zaken moet geven op straffe van een dwangsom van € 2500 per dag met een maximum van € 500.000. Als X blijft volharden in zijn weigering stelt de inspecteur in een informatiebeschikking vast dat X niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen in de zin van art. 47 en 49 AWR.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht de informatiebeschikking rechtmatig nu X is blijven volharden informatie te verschaffen over zijn gerechtigdheid tot de Stiftung. Dit terwijl uit stukken van de inspecteur ondubbelzinnig blijkt dat X gerechtigde (oprichter) van de Stiftung is. De weigering van X is in strijd met art. 47 en art. 49 AWR. Het verzoek tot overleggen van de verzochte informatie is niet in strijd met het nemo tenetur beginsel in de zin van art. 6 EVRM (HR 16 november 2012, nr. 12/00967, V-N 2012/60.9). X krijgt een termijn van zes weken om alsnog de verzochte informatie aan de inspecteur te overleggen. De informatiebeschikking moet wel worden vernietigd voor de navorderingsaanslagen die zijn vastgesteld op een datum die ligt voor de inwerkingtreding van art. 52a AWR. In zoverre is het beroep van X gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 49

Algemene wet inzake rijksbelastingen 47

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 27 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen