Mevrouw X woont in Nederland en huurt bijna vier maanden lang een in Duitsland geregistreerde BMW. In december 2013 voldoet X daarom € 835 aan BPM. Dit is berekend door de verschuldigde BPM op het tijdstip van aanvang van gebruik van de weg in Nederland (€ 10.939) te verminderen met het bedrag van teruggaaf bij het einde van de huurperiode (€ 10.104). Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant verzet de EU-vrijheid van diensten zich niet tegen de heffing omdat rekening is gehouden met de duur van de huurovereenkomst. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat feitelijk slechts BPM wordt geheven die overeenstemt met de duur van de huurovereenkomst. Er hoeft dus (aanvullend) geen rekening te worden gehouden met het gebruik van de weg. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat BPM-heffing ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland gerechtvaardigd is indien een Nederlandse ingezetene met een in Duitsland geregistreerde personenauto voor een beperkte tijd gebruik maakt van het Nederlandse wegennet (vgl. HvJ EU 19 september 2017, Commissie/Ierland, C-552/15, V-N 2017/48.20.1, punten 72 tot en met 74). Aan de BPM-heffing – waarvan de hoogte afhankelijk is van de mate van CO2-uitstoot van de auto – liggen namelijk milieudoelstellingen ten grondslag. Het systeem van art. 14b Wet BPM zorgt ervoor dat de feitelijke heffing evenredig is aan de duur van de huurovereenkomst. De verschuldigde BPM is evenredig aan de voorziene gebruiksduur van het Nederlandse wegennet (vgl. het arrest C-552/15, punten 95 tot en met 97). Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 56
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14b
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 november