Hof Den Haag oordeelt dat, rekening houdend met de algehele financiële situatie van X, er geen sprake is van een individuele en buitensporige last. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is van mening dat zijn box-3 heffing over 2014, 2015 en 2016 in strijd is met art. 1 EP EVRM. Hij stelt dat hij wordt geconfronteerd met een heffing over het voordeel uit sparen en beleggen die veel hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Hof Den Haag (V-N 2023/8.1.5) ziet geen aanleiding om af te wijken van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor alle in geding zijnde jaren is geoordeeld dat met een schending van art. 1 EP EVRM op stelselniveau een rechtstekort gepaard gaat waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken en de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid toepast bij het voorzien in zo’n rechtstekort. Ingrijpen kan alleen, indien X met een individuele en buitensporige last wordt geconfronteerd. Het hof oordeelt dat, voor zover X betoogt dat deze toetsing zich moet beperken tot de renteopbrengsten op bank- en spaartegoeden, niet juist is. Deze toetsing omvat de gehele financiële situatie van X. Het hof oordeelt dat de verschuldigde IB voor X geen individuele en buitensporige last vormt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen
Editie: 28 december
Informatiesoort: VN Vandaag