Hof Den Haag oordeelt dat X omzetbelasting verschuldigd is doordat hij zijn onderneming feitelijk voortzet.
X is belastingadviseur en laat zich per 2008 uitschrijven als ondernemer bij de belastingdienst. X dient in de periode 2010 tot en met 2014 geen aangiften omzetbelasting in. Uit onderzoek blijkt dat X in deze jaren zijn activiteiten als belastingadviseur voortzet en aangiften IB en VPB indient voor cliënten. Over een deel van deze diensten brengt hij omzetbelasting in rekening. De inspecteur legt over deze periode naheffingsaanslagen op. In 2011 ontvangt X een brief waarin staat dat zijn beconnummer is vervallen doordat hij niet meer economisch actief is. X stelt dat hij uit de handelingen en gedragingen van de inspecteur mocht afleiden dat hij niet belastingplichtig was voor de omzetbelasting en gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X gedurende de periode 2010 tot en met 2014 ondernemer is en derhalve omzetbelasting verschuldigd is. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Aan de brief uit 2011 en andere handelingen van de inspecteur kan niet het benodigde vertrouwen worden ontleend. Hieruit spreekt namelijk geen oordeel over het ondernemerschap van X. Wel herrekent het hof de naheffingsaanslag op een aantal punten.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 8 februari