Hof Amsterdam beslist dat de door X ontvangen lumpsum rechtstreeks verband houdt met de dienstbetrekking van zijn overleden partner en terecht als loon is belast. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X woont samen met A die op 4 januari 2013 overlijdt. A werkte tot haar overlijden als piloot bij B en nam deel aan B's pensioenregeling. Stichting D is belast met de uitvoering van die pensioenregeling. De notaris heeft op verzoek van X en A in december 2012 een conceptsamenlevingsovereenkomst opgesteld, waarin X is aangewezen als gerechtigde tot een partnerpensioen. In verband met het overlijden van A gaat de afspraak bij de notaris voor het ondertekenen van de definitieve samenlevingsovereenkomst niet door. Stichting D wijst het verzoek van X om uitkering van een (tijdelijk) partnerpensioen af, omdat een notarieel samenlevingscontract ontbreekt. X spant een civiele procedure aan tegen Stichting D. In juli 2018 sluiten X en Stichting D een vaststellingsovereenkomst. X zal een lumpsum van € 900.000 ontvangen als hij zijn civiele procedure staakt. Stichting D keert de lumpsum in augustus 2018 uit onder inhouding van loonheffing. X is het niet eens met deze inhouding.
Volgens Hof Amsterdam (V-N 2021/44.1.2) is sprake van een causaal verband tussen de uitkering en de dienstbetrekking van A en moet de uitkering als daaruit genoten worden aangemerkt. Krachtens art. 2 lid 1 Wet LB 1964 is tevens werknemer degene die loon geniet uit een vroegere dienstbetrekking van een ander. De inhouding van loonheffing is terecht. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema: Vrijstellingen schenk- en erfbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 2
Wet op de loonbelasting 1964 10