Belanghebbende, X, en zijn echtgenote Y zijn firmanten van stucadoorsbedrijf (vof A). Per 1 januari 2009 treedt Y uit en zet X de onderneming voort met D. In maart 2010 stelt X zich hoofdelijk aansprakelijk voor verplichtingen van hemzelf en van D voor de door banken aan vof A verstrekte kredieten. Vanaf 1 januari 2012 zet D de onderneming alleen voort als eenmanszaak. Per 1 januari 2012 starten X en Y middels een vof een bedrijf met schilder- en stucadoorswerkzaamheden (vof B). De in het jaar 2012 behaalde omzet van vof B is behaald door onder andere te werken als onderaannemer van D die in dat jaar failliet wordt verklaard. X wordt door de banken aansprakelijk gesteld voor de door hen te vorderen bedragen van vof A. In zijn aangifte ib/pvv 2012 claimt X een verliespost van € 85.442 als bijzondere waardevermindering van vlottende activa en een bedrag van € 41.411 als overige buitengewone last. Het betreffen voorgeschoten betalingen aan onderaannemers van vof A enaan D verstrekte leningen, alsmedebetalingen vanwege de aansprakelijkstelling. De inspecteur accepteert deze verliesposten niet. X komt uiteindelijk in hoger beroep.
Volgens Hof 's-Hertogenbosch maakt X niet aannemelijk dat de gestelde bijzondere waardevermindering van vlottende activa daadwerkelijk bestaat en zo ja, hoe groot deze verliespost is. Ook maakt X niet aannemelijk dat naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door de banken in het jaar 2012 betalingen hebben plaatsgevonden. De geclaimde verliesposten zijn terecht niet geaccepteerd. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 27 november