Op 17 november 2010 komt erflater te overlijden. Tot zijn nalatenschap behoort een woning waarvan de WOZ-waarde 2010 (waardepeildatum 1 januari 2009) € 760.000 bedraagt en de WOZ-waarde 2011 (waardepeildatum 1 januari 2010) € 655.000. In de aangifte erfbelasting geeft enig erfgenaam X (belanghebbende) de woning aan tegen de WOZ-waarde 2011. De Belastingdienst corrigeert de aangifte uitgaande van de WOZ-waarde 2010, dit op basis van art. 21 lid 5 SW 1956. X stelt dat deze bepaling onverbindend is wegens strijd met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de waardering naar de waardepeildatum 1 januari 2009 van een woning die erfrechtelijk verkregen is op 17 november 2010 niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank erkent dat art. 21 lid 5 SW 1956 een zekere ruwheid bevat, maar daarmee is de wetgever nog niet getreden buiten de ruime beoordelingsmarge die hem toekomt, aldus de rechtbank. Dat X € 21.000 extra belasting moet betalen leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een buitensporige last. Hoewel sprake is van een in absolute zin fors bedrag, is in verhouding tot de totale door X bepleite waarde van de verkrijging geen sprake van een individuele buitensporige last. X beroept zich tevergeefs op de sinds 1 januari 2012 bestaande mogelijkheid om te opteren voor de WOZ-waarde van het jaar na het jaar van overlijden. Deze regeling heeft geen terugwerkende kracht. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage
Editie: 22 januari