D bv houdt de aandelen in belanghebbende, X bv en aandelen in E bv. In 2008 en 2009 verstrekt X bv leningen aan haar zustervennootschap. Tevens bestaat een rekeningcourantverhouding tussen X bv en E bv. E bv wordt medio 2011 failliet verklaard. X bv waardeert in haar VPB-aangifte 2010 af op de lening en de vordering in rekening-courant. De inspecteur accepteert de afwaarderingen niet, omdat er volgens hem sprake is van onzakelijkheid.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de lening vanaf het moment van aangaan van de lening als onzakelijk moet worden aangemerkt. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de vordering in rekening-courant. De rechtbank acht hierbij van belang dat er sprake is van een laag rentepercentage en dat zekerheden ontbreken. Voor de vordering in rekening-courant geldt verder nog dat er in het geheel geen leningsovereenkomst is. De rechtbank wijst er hierbij op dat, gelet op de vermogenspositie van E bv, de zekerheid voor de terugbetaling niet alleen in formele zin ontbreekt, maar dat ook in materiële zin die zekerheid niet is geborgd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de in 2008 verstrekte lening van € 297.000 onzakelijk is. Dit geldt volgens het hof ook voor de aanvullende lening uit 2009 van € 60.000. Het hof overweegt daarbij dat X bv de relatief hoge lopende uitgaven van E bv geheel zelfstandig heeft gefinancierd, zonder zekerheden te eisen, waar dat wel mogelijk was. X bv mag volgens het hof wel de rekening-courant van € 45.867 in 2010 afwaarderen ten laste van de winst. Volgens het hof is deze rekening-courant namelijk ontstaan door facturatie in verband met de kosten van personeel dat E bv inleende van X bv, en kan een factuur voor het inlenen van personeel niet op voorhand als onzakelijk worden bestempeld. X bv gaat in cassatie. X bv herhaalt daarbij haar stelling dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, nr. 08/05323 (BNB 2012/37). X bv wijst er daarbij op dat het motief voor het verstrekken van de lening is gelegen in het verkrijgen van toegang tot een nieuwe markt en het behalen van extra omzet. Volgens X bv is uit de samenwerking met E bv daadwerkelijk een belangrijke omzetstijging voortgekomen.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad overweegt daarbij dat vast staat dat zakelijke relaties zijn ontstaan door opdrachten die derden verleenden aan E bv, en die leidden tot het uitlenen van personeel door X bv, en tot het zelf uitvoeren van opdrachten door X bv. Het hof heeft dan volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd waarom deze zakelijke relaties voor X bv niet van voldoende gewicht kunnen zijn geweest om de lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.
Lees ook de thema's Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting en De onzakelijke lening.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8