Rechtbank Rotterdam (kantonrechter) wijst het verzoek van de Staat af om de arbeidsovereenkomst met een belastingambtenaar die nevenwerkzaamheden verricht te ontbinden.

X, sinds 1980 werkzaam bij de Belastingdienst, sluit op 26 augustus 2020 een gewijzigde vaststellingsovereenkomst (uitruilovereenkomst). Overeengekomen wordt dat het dienstverband van X per 1 september 2022 eindigt. Met ingang van 1 september 2020 wordt de aan X toegekende stimuleringspremie omgezet in bijzonder verlof. X blijft tot september 2022 in dienst. Hij mag zich wel inschrijven bij de KvK, maar hij mag geen werkzaamheden doen die in het verlengde van de Belastingdienst liggen. Op 1 oktober 2020 schrijft X zijn eenmanszaak op het gebied van financiële zaken en advies in bij de KvK. De inspectie SZW voert in 2021 een integriteitsonderzoek bij X uit. Op 1 augustus 2021 schrijft X zijn onderneming bij de KvK uit. De Staat verzoekt de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met X omdat hij zijn nevenwerkzaamheden niet heeft gemeld.

Rechtbank Rotterdam (kantonrechter) overweegt dat X zijn nevenwerkzaamheden ten onrechte niet gemeld heeft en dat hij verboden nevenwerkzaamheden heeft verricht. X heeft zich niet gedragen als een goed ambtenaar. Er is echter geen sprake van een (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten zodanig dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond rechtvaardigt. Er is namelijk geen sprake van een wanprestatie van zodanige aard die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet leiden. De kantonrechter houdt daarbij rekening met de persoonlijke omstandigheden van X . Het verzoek van de Staat wordt afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 7 669

Burgerlijk Wetboek Boek 7 671b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Arbeidsrecht

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Editie: 22 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen