Rechtbank Den Haag oordeelt dat het opleggen van de informatiebeschikking de aanslagtermijn niet met zes weken verlengt, omdat de inspecteur niet aannemelijk kan maken dat hij de informatiebeschikking daadwerkelijk heeft verzonden.
Belanghebbende, X, doet op 31 maart 2016 aangifte IB/PVV 2015 naar een verzamelinkomen van € 36.121 en vermeldt geen buitenlandse bankrekeningen. Volgens de belastingdienst heeft X bankrekeningen in Zwitserland. De inspecteur legt op 30 augustus 2018 een informatiebeschikking op voor de jaren 2015 tot en met 2017. Op 18 januari 2019 legt de inspecteur een aanslag op met een verzamelinkomen van € 80.697. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2015 en de rentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
De rechtbank oordeelt dat door het opleggen van de informatiebeschikking de aanslagtermijn eindigt op 11 februari 2019. Echter, X stelt dat hij de informatiebeschikking niet heeft ontvangen en de inspecteur is daar niet op ingegaan en heeft ook geen verzendadministratie overgelegd. Nu niet aannemelijk is dat de informatiebeschikking daadwerkelijk is verzonden, had de aanslag uiterlijk op 31 december 2018 opgelegd moeten worden. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
Lees ook het thema Informatiebeschikking: stand van zaken.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 5 april