Rechtbank Den Haag kent X in de beroepsfase alsnog een vergoeding toe van de kosten van het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte van BPM. Voor een vergoeding van de werkelijke kosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

X is een vennootschap onder firma. Op of omstreeks 7 juli 2011 doet zij aangifte BPM voor een BMW personenauto. Op 5 augustus 2011 dient X een bezwaarschrift in waarin zij aangeeft dat de zogeheten 12% regel voor de waardebepaling van de auto buiten beschouwing moet blijven. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond maar zegt toe dat hij alsnog ambtshalve aan het bezwaar tegemoet zal komen wanneer de Hoge Raad in de procedure 11/00785 een voor X gunstige uitspraak doet.

Rechtbank Den Haag kent X alsnog een vergoeding toe van de kosten van het bezwaarschrift. Dat de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan in strijd met HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19 betekent volgens de rechtbank niet dat de inspecteur tegen beter weten in een verkeerde beslissing heeft genomen. Weliswaar was het arrest al bekend en had de inspecteur onderzoek moeten doen, maar nu de inspecteur dit heeft nagelaten is er geen sprake van een beslissing tegen beter weten in. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de belasting en gegrond voor zover het is gericht op de kostenvergoeding. De vergoeding bedraagt € 218 voor de bezwaarfase en € 472 voor de beroepsfase.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet belastingen op milieugrondslag 10-2

Algemene wet bestuursrecht 7:15-2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 februari

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen