Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de vrijvalwinst, die X bv realiseert bij de overdracht van de pensioenverplichting, terecht heeft belast. De belastingheffing is niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM.

F is enig aandeelhouder van belanghebbende, X bv. In 2005 en 2006 draagt F BV de indexering van de pensioenrechten van F over aan X bv, en in 2010 de nominale pensioenrechten van F. Bij de overdracht in 2010 realiseert X bv een vrijvalwinst van € 865.084. Deze vrijvalwinst vindt zijn oorzaak in het verschil tussen de marktconforme rekenrente van 2,29%, die bij het vaststellen van de overdrachtswaarde is gehanteerd, en de wettelijk voorgeschreven rekenrente van 4% die voor de fiscale balanswaardering is gehanteerd. X bv stelt dat toepassing van de artikelen 8 Wet VPB 1969 en 3.29 Wet VPB 1969 leidt tot een verboden inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol EVRM.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de vrijvalwinst, die X bv realiseert bij de overdracht van de pensioenverplichting, terecht heeft belast. Volgens de rechtbank leidt toepassing van de artikelen 8 Wet VPB 1969 en 3.29 Wet VPB 1969 niet tot een verboden inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol EVRM. Volgens de rechtbank is de Nederlandse wetgeving op dit gebied namelijk voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening. De rechtbank acht hierbij niet van belang dat X bv onvoldoende heeft onderkend dat op de balansdatum sprake zou zijn van een substantiële winstneming. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.29

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen