De Rechtbank Den Haag oordeelt dat uit de wet en de parlementaire geschiedenis volgt dat het recht op ouderschapsverlofkorting niet aan zelfstandigen, zoals X, toekomt.

Belanghebbende, X, vader van drie kinderen, werkt in dienstbetrekking en heeft een eigen onderneming. Zijn winst uit onderneming is in 2009 en 2010 ruim een viervoud dan zijn looninkomsten. In zijn aangifte IB 2010 neemt X op dat hij 340 uur ouderschapsverlof heeft genoten en claimt hij € 1.384 aan ouderschapsverlofkorting. De inspecteur stelt de ouderschapsverlofkorting vast op € 39, omdat de korting niet meer mag bedragen dan het in 2009 genoten belastbare loon verminderd met het in 2010 genoten belastbare loon. X verzet zich hiertegen en stelt dat er sprake is van discriminatie van zelfstandigen.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat uit de wet en de parlementaire geschiedenis volgt dat het recht op ouderschapsverlofkorting niet aan zelfstandigen toekomt. Voorts heeft de wetgever hiermee niet de grenzen van de hem op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsvrijheid overschreden. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 44c

Wet inkomstenbelasting 2001 8.14b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 december

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen