Op 29 augustus 2004 is erflater overleden. Hij heeft als erfgenamen achtergelaten zijn echtgenote en drie kinderen, onder wie belanghebbende, X. Tot de nalatenschap behoort een (evenementen)terrein. De gemeente heeft ten tijde van het overlijden het voornemen om de bestaande bestemming van het terrein van ‘woondoeleinden' te wijzigen in een ‘evenemententerreinbestemming'. Deze wijziging zou een aanzienlijk waardedrukkend effect hebben gehad op het terrein. Erflater en zijn echtgenote hebben zich verzet tegen een dergelijke bestemmingswijziging. Zij hebben daarover met de gemeente gesproken op 25 augustus 2004. Net voor zijn overlijden, op 2 augustus 2004, heeft erflater van een koper een aanbod van € 2.475.000 ontvangen voor het terrein onder de ontbindende voorwaarde dat een woningbouwvergunning zal worden verkregen door de koper. De koopovereenkomst, waarbij het terrein is verkocht voor € 2,4 mln., is ondertekend op 25 oktober 2004. Daaraan voorafgaand is op 22 oktober 2004 een aanvraag voor een woningbouwvergunning ingediend. De aangifte successierecht is op 28 maart 2006 ingediend. Daarin is aan het terrein op sterfdatum een waarde toegekend van € 275.000 op basis van een op 12 december 2005 opgemaakt taxatieverslag. In dat verslag is ervan uitgegaan dat het terrein niet de bestemming 'woondoeleinden' heeft. De inspecteur heeft het terrein op sterfdatum laten taxeren op € 2.350.000. Met inachtneming van die waarde is aan X een aanslag in het recht van successie opgelegd met een vergrijpboete van 100%. De vergrijpboete is gebaseerd op art. 67d AWR en is ingevolge par. 43 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op 100% gesteld in verband met een door de inspecteur veronderstelde listigheid van belanghebbende. In de uitspraak op bezwaar is de waarde van het terrein verminderd tot € 2.280.000. Rechtbank Arnhem verklaart het beroep gegrond en heeft de aanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd. De inspecteur komt in hoger beroep. Hof Arnhem overweegt dat de vergrijpboete niet terecht is opgelegd, het tegen de aanslag ingestelde beroep wordt ongegrond verklaard. Zowel X als de staatssecretaris komen in cassatie. A-G IJzerman heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het principale beroep in cassatie van X, alleen wat betreft middel V, gegrond is. Dit middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de waarde van het terrein. Het richt zich met name tegen de overweging van het hof dat de inspecteur bij zijn schatting - klaarblijkelijk: in voldoende mate - rekening heeft gehouden met het risico dat een ontbindende voorwaarde wordt ingeroepen. Uit de nadere onderbouwing van de schatting door de inspecteur in het hogerberoepschrift kan niet worden afgeleid dat hij een aftrek van € 120 000 alsnog heeft gebaseerd op het risico dat de voorgenomen bouw niet zou kunnen plaatsvinden. In het licht daarvan valt zonder nadere motivering die ontbreekt, niet in te zien waarom de inspecteur bij zijn schatting van de waarde rekening zou hebben gehouden met dit risico. Verwijzing volgt naar Hof 's-Hertogenbosch.