Op 28 juni 2001 vindt een kavelruil plaats. Belanghebbende en F brengen hierbij percelen in. Deze percelen worden toegerekend aan belanghebbende, J en I bv. Verder brengt D een perceel met opstallen in. Deze onroerende zaak wordt aan F toegekend. De door D ingebrachte onroerende zaak betreft een onderneming die op deze wijze door D aan F wordt overgedragen. Aan D worden geen onroerende zaken toegekend. In geschil is of de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel l WBR van toepassing is.
Hof Leeuwarden oordeelt dat D niet kan gelden als inbrenger in de kavelruilovereenkomst. Volgens het hof staat het de inspecteur namelijk vrij om de overdracht van de onroerende zaken door D aan F op zichzelf te beschouwen en niet als onderdeel van de kavelruilovereenkomst. Ten aanzien van deze overdracht is volgens het hof sprake van een bedrijfsoverdracht die niet bijdraagt aan de verbetering van de inrichting van het landelijke gebied. Het hof overweegt hierbij verder nog dat de overdracht van het bedrijf geen rol speelt in de kavelruil tussen F, belanghebbende, I bv en J. Hierdoor is er geen sprake van drie inbrengende partijen bij de kavelruil, maar slechts van twee. De vrijstelling overdrachtsbelasting is dan niet van toepassing. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting blijft dan ook in stand.