X is eigenaar van een winkel met bovenverdieping in de gemeente Rotterdam. In geschil is of de gemeente de objectafbakening voor de Wet WOZ juist heeft toegepast. De gemeente gaat uit van twee WOZ-objecten. X meent dat er sprake is van slechts één object.
Hof Den Haag oordeelt dat de winkel en de bovenverdieping voor de toepassing van de Wet WOZ aangemerkt moeten worden als één WOZ-object. Het staat vast dat de gebruiker van de winkel voor sanitaire voorzieningen is aangewezen op de bovenverdieping. Verder staat vast dat de huurder het gehele pand voor zichzelf bezigt. Er mag worden aangenomen dat hij als huurder het dagelijks toezicht uitoefent op, en zorg draagt voor het gehele pand, daarover de zeggenschap als huurder heeft en dat hij als gebruiker van het gehele eigendom moet gelden (vgl. HR 16 september 1981, nr. 20694, BNB 1981/297). Het hof concludeert dat de winkel noch de bovenverdieping een zelfstandige gedeelte is als bedoeld in art. 16 onderdeel c Wet WOZ. De winkel is samen met de bovenwoning aan te merken als één gebouwd eigendom als bedoeld in art. 16 onderdeel a Wet WOZ en dus als één WOZ-object. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een samenstel als bedoeld in art. 16 onderdeel d Wet WOZ kan in het midden blijven. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 5 augustus