Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat bij de waardebepaling van een restaurant en een zalencentrum op een NSW-landgoed geen rekening moet worden gehouden met de instandhoudingsverplichting, omdat deze is voorbehouden aan woningen.

X is eigenaar van een aantal onroerende zaken. De heffingsambtenaar van BGHU stelt de WOZ-waarden van een restaurant en een zalencentrum voor belastingjaar 2019 vast op € 620.000,- en € 300.000,-. Beide objecten maken onderdeel uit van het op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed. In geschil is de WOZ-waarde van beide objecten.

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat bij de waardebepaling buiten aanmerking moeten worden gelaten de onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de NSW aangewezen landgoed, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen. De WOZ-waarde is dus beperkt tot de waarde van de opstal en de ondergrond. De waarde wordt bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De heffingsambtenaar heeft de kapitalisatiefactor op een aanvaardbare wijze berekend door de verkoopprijzen van referentieobjecten te verminderen met de waarde van de bijbehorende grond en de verminderde verkoopprijzen te delen door de huurwaarde. De rechtbank verwerpt de stelling van X dat rekening moet worden gehouden met de instandhoudingsverplichting. Deze is namelijk, gelet op art. 17, vijfde lid, Wet WOZ nadrukkelijk beperkt tot woningen en objecten die dienstbaar zijn aan de woning. Ook het beroep van X op de werkelijk betaalde huren slaagt niet, omdat deze voortvloeien uit huurovereenkomsten die ver voor de waardepeildatum zijn gelegen. Deze geven geen beeld van een marktconforme huur op de waardepeildatum, ook al zijn zij jaarlijks geïndexeerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland

Editie: 23 maart

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen