Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de aanspraak op de dwangsom, die niet kan worden aangemerkt als een vergoeding van geleden (immateriële) schade, voortvloeit uit de rechtspositie die de heer X als politie-ambtenaar heeft ten opzichte van zijn korpschef.

De heer X is een politie-ambtenaar. X raakt in conflict met zijn korpschef over de herwaardering van zijn functie. Aangezien de korpschef niet tijdig op het bezwaar van X heeft beslist, heeft deze op grond van art. 4:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom verbeurd van € 295. Deze dwangsom is in oktober 2014 aan X uitbetaald. In geschil is of hierover terecht loonheffing is ingehouden.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de aanspraak op de dwangsom, die niet kan worden aangemerkt als een vergoeding van geleden (immateriële) schade, voortvloeit uit de rechtspositie die X als politie-ambtenaar heeft ten opzichte van zijn korpschef. De dwangsom komt toe aan X in zijn hoedanigheid van werknemer, zodat de dwangsom onder het ruime loonbegrip valt van art. 10 lid 1 Wet LB 1964. Het is niet van belang dat de dwangsomregeling in de Awb staat. X beroept zich ook vergeefs op de uitzondering van HR 10 augustus 2001, nr. 36.061, V-N 2001/44.17, aangezien het aldaar genoten voordeel (een milieuprijs) van derden werd genoten. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Wet op de loonbelasting 1964 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 12 december

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen