Belanghebbende, X, is eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning in de gemeente Lansingerland. In geschil zijn de WOZ-waarden van deze woning over de jaren 2012 en 2013.
Hof Den Haag (MK I, 1 april 2015, BK-14/00420 en BK-14/00600, V-N Vandaag 2015/825) oordeelt dat alleen X bevoegd was bezwaar en beroep in te stellen tegen de WOZ-beschikkingen 2012 en 2013. Dit op grond van art. 26a lid 1 AWR gelezen in samenhang met art. 30 lid 1 Wet WOZ. De rechtbank is kennelijk op het verkeerde been gezet door X, die in zijn beroepschrift 2013 zijn echtgenote heeft aangeduid als belanghebbende. De rechtbank heeft namelijk de uitspraak betreffende 2013 per abuis gesteld op de naam van de echtgenote van X en in die uitspraak X aangemerkt als gemachtigde van zijn echtgenote. Het hof verbindt aan deze vergissing van de rechtbank geen gevolgen, nu noch de echtgenote van X noch X zelf hierdoor is benadeeld. Inhoudelijk is het hoger beroep van X ongegrond en er is geen aanleiding voor (verdere) verlaging van de WOZ-waarden 2012 en 2013.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Wet waardering onroerende zaken 17
Wet waardering onroerende zaken 30
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 5 januari