Hof Arnhem-Leeuwarden herhaalt het oordeel dat een belanghebbende in hoger beroep de bewijslast heeft van de WOZ-waarde indien de heffingsambtenaar berust in de door de rechtbank vastgestelde waarde.

X is een stichting die eigenaar en gebruiker is van een verenigingsgebouw waarvan de WOZ-waarde 2020 in geschil is. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 1.300.000 en vervolgens in beroep bijgesteld naar € 959.000. Op de zitting stelt de heffingsambtenaar dat de waarde verder moet worden verlaagd naar € 952.468. Rechtbank Midden-Nederland stelt de waarde schattenderwijs vast op € 650.000. X gaat in hoger beroep, de heffingsambtenaar berust in de rechtbankuitspraak.

Hof Arnhem-Leeuwarden herhaalt het oordeel dat een belanghebbende in hoger beroep de bewijslast heeft van de WOZ-waarde indien de heffingsambtenaar berust in de door de rechtbank vastgestelde waarde. Het hof is van oordeel dat X niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd. Het hof betrekt in zijn oordeel dat de stelling van X dat bij de totstandkoming van de Taxatiewijzer geen deugdelijke analyse heeft plaatsgevonden van de gehanteerde restwaarden, die dienen voor de correctie vanwege de technische veroudering, onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt evenzeer voor de stelling van X dat sloop aan het einde van de technische levensduur van het buurthuis het enige alternatief is, en voor de stelling dat de sloopkosten 15% bedragen. Het hoger beroep van X is wel gegrond omdat de rechtbank gelet op HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, V-N 2022-24.13 een te lage waarde per punt heeft gehanteerd voor de proceskostenvergoeding.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Editie: 11 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

262

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen