X bv is eigenaar van de Beverwijkse Bazaar, een hallencomplex waarin een grotendeels overdekt winkelcentrum wordt geëxploiteerd. In de weekenden is dit winkelcentrum opengesteld voor publiek. X bv exploiteert het vastgoed via verhuur aan derden van winkel- en horecaruimten. In geschil is de aanslag vermakelijkhedenretributie.
De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van Hof Amsterdam dat de Beverwijkse Bazaar geen ‘vermakelijkheid’ is en X bv daarom geen vermakelijkhedenretributie verschuldigd is. In cassatie stelt B&W dat het hof het begrip ‘vermakelijkheid’ te beperkt heeft uitgelegd: er is volgens B&W ook sprake van een ‘vermakelijkheid’ als het publiek naar de Beverwijkse Bazaar komt voor amusement. De Hoge Raad is het hier niet mee eens.
De vraag of een activiteit in een inrichting (zoals de Beverwijkse Bazaar) moet worden aangemerkt als een vermakelijkheid, moet worden beoordeeld aan de hand van de wezenlijke kenmerken van die activiteit en die inrichting. Een activiteit is geen vermakelijkheid uitsluitend omdat de consument bij die activiteit amusement zoekt. Het hof is niet uitgegaan van een andere, te beperkte, uitleg van het begrip ‘vermakelijkheid’. En verder heeft het hof zijn oordeel dat de Beverwijkse Bazaar geen ‘vermakelijkheid’ is, voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van B&W ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 december