De Hoge Raad besluit tot volledige kwijtschelding van de verhogingen IB/PVV 1992 en vermogensbelasting 1993, waarvan de inspecteur het bewijs van het beboetbare feit enkel via een bewijsvermoeden heeft geleverd. 

Aan X zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd met verhogingen respectievelijk boeten. Dit in het kader van het zogeheten Rekeningenproject.

De Hoge Raad besluit tot volledige kwijtschelding van de verhogingen IB/PVV 1992 en vermogensbelasting 1993, waarvan de inspecteur het bewijs van het beboetbare feit enkel via een bewijsvermoeden heeft geleverd. Voor de jaren vóór 1993 is een bewijs van het beboetbare feit dat enkel berust op een bewijsvermoeden namelijk niet toegestaan, zo blijkt uit r.o. 3.8.4 van HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, BNB 2013/207. Op grond van hetzelfde arrest (r.o. 3.5, 3.6, 3.7.1 en 3.8.4) faalt het middel van X echter voor zover het is gericht tegen de verhogingen IB/PVV 1993 t/m 1997, de verhogingen vermogensbelasting 1994 t/m 1998 en de boeten IB/PVV over de jaren 1998 t/m 2000 en de boeten vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000. Het bewijs van deze verhogingen/boeten mocht de inspecteur wel leveren enkel op basis van een bewijsvermoeden. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat het tegoed van X bij de KB Lux op 31 januari 1994 is aan te merken als ‘aanzienlijk' als bedoeld in het geciteerde arrest.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 47

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 31 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen